L6 : Taal : schrijven : afkortingen
1. Combineer de woorden met hun afkorting door ze te slepen (1)
2. Combineer de woorden met hun afkorting door ze te slepen (2).
3. Eén woord in elke zijn kan je afkorten. Noteer de afkortind.
4. Sleep de afkorting naar het juiste vakje.
5. Vervang de woorden door hun afkorting.
6. Vul in waar de afkorting voor staat (1).
7. Vul in waar de afkorting voor staat (2).