L6 : Taal : schrijven : leestekens
1. Plaats de leestekens op de juiste plaats. Denk aan de hoofdletters.
2. Plaats punt, uitroepteken of vraagteken (1).
3. Plaats punt, uitroepteken of vraagteken (2).
4. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (1).
5. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (2).
6. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (3).
7. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (4).
8. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (5).
9. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (6).
10. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (7).
11. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken of komma (8).
12. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken, komma of dubbele punt (1).
13. Plaats punt, uitroepteken, vraagteken, komma of dubbele punt (2).
14. Vul de goede leestekens in.
15. Wat moet er verandert worden ? (1)