L5 : Taal : Schrijven : werkwoorden in de verleden tijd

 

 

 

Sterke werkwoorden

 

Zwakke werkwoorden

Het woord verandert niet

 

1. Maak het rijtje af (1).

 

2. Maak het rijtje af (2).

 

3. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (1).

 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (2).

 

1. Maak het rijtje af (-te, -ten).

 

2. Maak het rijtje af (-de, -den).

 

3. Maak het rijtje af : -te, -ten, -de, -den.

 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -te, -ten.

 

5. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -de, -den.

 

6.Vul de juiste vorm van het werkwoord in : gemengde oefening.

 

Zwakke werkwoorden

Het woord verandert

 

Zwakke werkwoorden

Dubbele medeklinkers

 

1. Maak het rijtje af : -te, -ten

 

2. Maak het rijtje af : -de, -den

 

3. Maak het rijtje af : -te, -ten, -de, -den

 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -te, -ten.

 

5. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -de, -den.

 

6. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -te, -ten, -de, -den.

 

1. Maak het rijtje af : -te, -ten.

 

2. Maak het rijtje af : -de, -den.

 

3. Maak het rijtje af : -te, -ten, -de, -den.

 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -te, -ten.

 

5. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -de, -den.

 

6. Vul de juiste vorm van het werkwoord in : -te, -ten, -de, -den.

 

Zwakke werkwoorden

-f verandert in -v en -s verandert in -z

 

Zwakke wekwoorden

Gemengde oefeningen

 

1. -f verandert in -v : maak het rijtje af.

 

2. -s verandert in -z : maak het rijtje af.

 

3. -f verandert in -v en -s verandert in -z : maak het rijtje af.

 

4. -f verandert in -v : vul de juiste vorm van het werkwoord in.

 

5. -s verandert in -z : vul de juiste vorm van het werkwoord in.

 

6. -f verandert in -v en -s verandert in -z : vul de juiste vorm van het werkwoord in.

 

1. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (1).

 

2. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (2).

 

3. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (3).

 

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (4).

 

5. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (5).

 

6. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (6).

 

7. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (7).

 

8. Vul de juiste vorm van het werkwoord in (8).

 

9. Noteer de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.