ICT kleurt

Vocabulaire 1

Vocabulaire 2

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

Vocabulaire 3

Werkwoord faire

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

Oefeningen werkschrift

1.6 Complète les mots croisés. (Vul het kruiswoordraadsel in.)

2.3 Complète par "mon", "ma" ou "mes". (Vul aan met "mon", "ma" ou "mes".)

2.4 Complète le dialogue : "mon", "ma", "mes", "ton", "ta"  ou "tes". (vul de dialoog aan : "mon", "ma", "mes", "ton", "ta" ou "tes".)

3.1b Mets les mots dans le bon ordre. (Zet de woorden in de juiste volgorde.)

3.6 Complète (Vul aan.)

5.6 Cherche l'intrus. (Zoek wat er niet bij hoort.)

5.8 Note les mots à la place correcte. (Noteer de woorden op de juiste plaats.)

6.1b Donne les formes du verbe "faire". (Geef de vormen van het werkwoord "faire".)

6.3 Complète avec les formes du verbe "faire". (Vervolledig met de vormen van het werkwoord "faire".)