ICT kleurt

Vocabulaire

1. Flashcards

2. Flitskaarten (1)

3. Flitskaarten (2)

4. Flitskaarten (3)

5. Flitskaarten (4)

6. Flitskaarten (5)

7. Gravity

8. Klik het juiste antwoord aan (1)

9. Klik het juiste antwoord aan (2)

10. Klik het juiste antwoord aan (3)

11. Klik het juiste antwoord aan (4)

12. Klik het juiste antwoord aan (5)

13. Leren

14. Match

15. Schrijven

16. Sleep van rechts naar links (1)

17. Sleep van rechts naar links (2)

18. Sleep van rechts naar links (3)

19. Sleep van rechts naar links (4)

20. Sleep van rechts naar links (5)

21. Spellen

22. Test (1)

23. Test (2)

24. Test (3)

25. Test (4)

26. Test (5)

27. Test (6)

Uitdrukkingen

Werkwoord décorer

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

Werkwoord mettre

Werkwoord ouvrir

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

1. Flashcards

2. Leren

3. Schrijven

4. Spellen

5. Match

6. Gravity

7. Test

Oefeningen werkschrift

On s'entraîne : au - à la - à l' - aux / deu - de la - de l' - des

On s'entraîne : faire - ouvrir

1. Copie. (Kopieer)

2. Écris les mots à la place exacte. (Schrijf de woorden op de juiste plaats.)

3. Note les chiffres exacts. (Noteer de juiste woorden.)

4. Écris les dates en toutes lettres. (Schrijf de data in letters.)

5. Complète les phrases avec au - à la - à l' - aux. (Vul de zinnen aan met au - à la - à l' - aux.)

6. Complète les phrases avec du - de la - de l' - des. (Vul de zinnen aan met du - de la - de l' - des.)

7. Complète avec la bonne forme du verbe "faire". (Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord "faire".)

8. Complète avec la bonne forme des verbes. (Vul aan met de juiste vormen van de werkwoorden.)

9. Note l'heure exacte en lettres. (Noteer het juiste uur in letters.)

10. Complète avec... (Vul aan met...)

11. Mets au pluriel. (Noteer in het meervoud.)